Verzekeraar mag uitkering niet weigeren na euthanasie: géén schending mededelingsplicht
Recent heeft de Rechtbank Noord-Holland zich gebogen over de vraag of een verzekeraar een verzekeringsuitkering mag weigeren vanwege de schending van de mededelingsplicht van artikel 7:928 BW door haar verzekerde, na het overlijden van een paard. De uitspraak is op 16 augustus 2022 gepubliceerd en kunt u hier teruglezen.
Feiten
Eiseres is op 9 augustus 2020 eigenaar geworden van een paard. Op 12 januari 2021 heeft zij bij de Eerste Friesche Onderlinge Paarden Verzekeringsmaatschappij (hierna: EFO) via internet een ziektekosten-, brand- en overlijdensverzekering afgesloten voor het paard. De verzekerde waarde van de overlijdensverzekering bedroeg het aankoopbedrag van het paard: € 5.500,00.
Voordat de verzekering kon worden afgesloten moest eiseres enkele vragen beantwoorden over de gezondheid van het paard. Zij heeft daarbij “ja” geantwoord op de vraag “Is het paard op dit moment helemaal gezond?” en “nee” op de vraag “Heeft het paard ooit geleden aan ziekten, kreupelheid of een ander gebrek”. Op de vraag “Is het paard de afgelopen 36 maanden onder behandeling van een dierenarts geweest, anders dan voor entingen en/of gebitsonderhoud?” heeft eiseres “ja” geantwoord. Bij “Toelichting” heeft zij gemeld: “Wond op been, inmiddels goed genezen”.
Op 5 februari 2021 heeft eiseres het paard laten inslapen vanwege ataxie, oftewel kramperigheid (een verstoord bewegingspatroon). “De reden om te besluiten tot euthanasie was gebaseerd op ernstige ataxie klachten, ontstaan na ongeval (paard was gaan hangen aan het halster wat leidde tot een paniekerige situatie) op 03-02-2021”, zo heeft de betrokken dierenarts daarover verklaard.
Een andere dierenarts heeft later verklaard het paard op 9 oktober 2020 behandeld te hebben, in verband met een infectueuze sesamschede rechtsachter, ten gevolge van een wond. “Bij het wisselen van de verbanden werd kramperigheid waargenomen. Het paard tilde zijn benen hoog op na het plaatsen van het verband. Het rechter achterbeen werd echt heel hoog kramperig opgetild bij aanraken of het laten draaien van het paard. De oorzaak van de kramperigheid ligt in het neurologisch systeem”, aldus de dierenarts, die bevestigt dat het paard op 7 januari 2021, vlak vóór het afsluiten van de verzekering door eiseres, nog werd behandeld aan een wond op het been.
Vlak vóórdat eiseres besloot tot euthanasie van het paard over te gaan, heeft zij nog contact gehad met EFO. EFO heeft eiseres toen aangeboden een bedrag van € 2.500,00 uit te betalen. Eiseres is daar toen in eerste instantie mee akkoord gegaan. Enkele dagen later heeft zij echter aan EFO gemeld dat zij het niet eens was met de handelswijze van EFO en dat zij alsnog aanspraak maakte op volledige uitkering van het aankoopbedrag van € 5.500,00 en de gemaakte dierenartskosten.
EFO heeft daarna aangegeven dat dat voorstel om uit coulance € 2.500,00 uit te keren is vervallen en dat zij zorgvuldig zal onderzoeken of sprake is van een recht op schadevergoeding op basis van de afgesloten verzekering. Op 28 april 2021 laat EFO weten dat de polis geen dekking biedt. “Ik ben van mening dat uw paard op 12 januari 2021 niet helemaal gezond was. (…) Wanneer wij de juiste informatie hadden ontvangen dan hadden wij de verzekering niet of niet op dezelfde wijze geaccepteerd. Uw paard was nog herstellende van de infectieuze sesamschede RA en het paard was kramperig. Dit zou voor ons reden zijn geweest om de verzekering niet of niet op dezelfde wijze te accepteren”, schrijft EFO onder meer. “Verder geven onze verzekeringsvoorwaarden het volgende aan ten aanzien van Bestaande gebreken en/of ziekten: “U krijgt geen vergoeding voor schade en/of koten als er sprake is van ziekten, aandoeningen, gebreken of medische klachten die al aanwezig waren op de ingangsdatum van de verzekering. Dit geldt ook voor gebreken of ziekten die bij een keuring niet werden opgemerkt.””
Eiseres is van mening dat de polis wel degelijk dekking moet bieden. Zij vordert betaling van € 6.782,76. De vordering bestaat uit € 5.500,00 aan verzekeringsgelden uit de overlijdensverzekering, € 467,95 aan verzekeringsgelden uit de ziektekostenverzekering en € 814,81 aan buitengerechtelijke incassokosten. Eiseres legt aan de vordering nakoming van de verzekeringsovereenkomst ten grondslag. Zij stelt dat haar paard is overleden aan de gevolgen van een ongeval en dat zij medische kosten heeft moeten maken voor de benodigde behandelingen. Voor deze schades heeft zij de verzekering afgesloten. Zij maakt dan ook aanspraak op uitkering van het aankoopbedrag van het paard en de gemaakte ziektekosten.
Schending mededelingsplicht?
EFO is van mening dat zij niet gehouden is tot betaling van de verzekeringsuitkering. Primair voert EFO aan dat eiseres bij het afsluiten van de verzekering ten onrechte niet heeft vermeld dat het paard kramperig was en nog midden in een behandeltraject zat. Daarmee heeft eiseres volgens EFO gehandeld in strijd met de mededelingsplicht van artikel 7:928 BW.
Artikel 7:928 BW bepaalt dat iemand vóór het afsluiten van een verzekering aan de verzekeraar alle feiten moet melden die hij kent of behoort te kennen, en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja, op welke voorwaarden, hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen. Schending van artikel 7:928 BW kan op basis van artikel 7:930 BW leiden tot verval van het recht op uitkering.
EFO voert aan dat als eiseres had gezegd dat het paard kramperig was en nog in een behandeltraject zat, EFO de verzekering niet, althans niet onder dezelfde voorwaarden, had gesloten. De vraag die hier beantwoord moet worden is dus of eiseres bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst in strijd heeft gehandeld met de mededelingsplicht. Volgens de rechtbank is dat niet het geval.
De rechtbank stelt voorop dat eiseres voor het aangaan van de verzekeringsovereenkomst wist dat haar paard licht kramperig was. Eiseres stelt zich echter op het standpunt dat zij niet hoefde te weten dat zij die kramperigheid als gebrek diende aan te geven. De rechtbank volgt eiseres hierin. EFO heeft weliswaar betoogd en met stukken onderbouwd dat kramperigheid een ernstige aandoening is die een progressief verloop heeft of kan hebben, maar EFO heeft niet onderbouwd waarom eiseres dit ook had moeten weten, aldus de rechtbank. EFO heeft onvoldoende gesteld voor het oordeel dat eiseres als ‘leek’ had moeten begrijpen dat haar paard leed aan een aandoening die zij had moeten melden.
Daar komt bij dat de verzekering is afgesloten op grondslag van een door EFO opgestelde vragenlijst. Artikel 7:928 BW lid 6 bepaalt dat in dat geval een verzekeraar zich er niet op kan beroepen dat een in algemene termen vervatte vraag onvolledig is beantwoord, tenzij is gehandeld met het opzet de verzekeraar te misleiden. De rechter is van oordeel dat de vragen of het paard “helemaal gezond” is en “ooit heeft geleden aan ziekten, kreupelheid of een ander gebrek” een dergelijke in algemene termen vervatte vraag betreft. Op grond van dit artikel had het op de weg van EFO gelegen om duidelijk te maken wat zij onder een gebrek verstaat, en feiten en omstandigheden te stellen waaruit volgt dat eiseres die vraag redelijkerwijs zo had moeten opvatten dat eiseres ook had moeten beseffen dat zij had moeten melden dat haar paard soms (licht) kramperig was. Dat heeft EFO niet gedaan en ook heeft zij niet (voldoende gemotiveerd) gesteld dat eiseres heeft gehandeld met het opzet om haar te misleiden. EFO kan zich er dus niet op beroepen dat voornoemde vragen niet of niet volledig zijn beantwoord. Het beroep van EFO op schending van de mededelingsplicht van artikel 7:928 BW door eiseres slaagt op voorgenoemde grond dus niet.
Een tweede argument van EFO is dat eiseres niet heeft gemeld dat haar paard nog onder behandeling was op het moment van het aangaan van de verzekeringsovereenkomst. De rechtbank neemt inderdaad aan dat eiseres bij het aangaan van de verzekering ten onrechte heeft verklaard dat het paard helemaal gezond was en niet heeft gemeld dat het paard nog onder behandeling was voor een wond aan zijn been. Eiseres doet echter terecht een beroep op artikel 7:930 lid 2 BW, waarin staat dat de bedongen uitkering onverkort geschiedt, indien de niet of onjuist meegedeelde feiten van geen belang zijn voor de beoordeling van het risico, zoals dit zich heeft verwezenlijkt. De rechter constateert dat EFO niet heeft gesteld, laat staan onderbouwd, dat het paard is overleden als gevolg van een wond aan zijn been. Daarmee staat vast dat het niet melden van de behandeling van de beenwond niet van belang was voor de beoordeling van het risico dat zich heeft verwezenlijkt.
Op grond van artikel 7:930 lid 4 BW is in afwijking van lid 2 geen uitkering verschuldigd als de verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zou hebben gesloten. EFO heeft in dat verband alleen gesteld dat zij nadere inlichtingen bij de dierenarts zou hebben ingewonnen als eiseres had gemeld dat het paard niet helemaal gezond was maar niet dat zij de overeenkomst dan niet zou hebben gesloten met eiseres. Voor zover EFO een beroep doet op artikel 7:930 lid 4 BW slaagt dat daarom niet. De conclusie is dus dat EFO de uitkering niet had mogen weigeren vanwege het feit dat eiseres ten onrechte heeft meegedeeld dat het paard niet meer onder behandeling was voor de beenwond.
Subsidiaire verweren EFO
Subsidiair doet EFO een beroep op artikel 12.8 van de algemene voorwaarden. Daarin staat dat er geen vergoeding wordt uitgekeerd voor ziekten, aandoeningen, gebreken of medische klachten die al aanwezig waren op de ingangsdatum van de verzekering. EFO voert aan dat het paard is overleden als gevolg van de kramperigheid die al aanwezig was bij het aangaan van de overeenkomst. EFO slaagt er echter niet in om het causaal verband tussen de kramperigheid en het overlijden van het paard aan te tonen. Weliswaar staat vast dat het paard al voor het aangaan van de verzekeringsovereenkomst leed aan kramperigheid, maar dat verklaart niet zonder meer dat deze kramperigheid kort voor en op 5 februari 2021 plotseling zodanig is verergerd dat het paard om die reden moest worden geëuthanaseerd. In dat verband is van belang dat eiseres voldoende heeft aangetoond dat sprake is geweest van een ongeval op 2 februari 2021. Volgens de rechtbank is het ongeval de (dominante) oorzaak geweest van het overlijden van het paard.
Meer subsidiair heeft EFO aangevoerd dat eiseres niet heeft voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de algemene voorwaarden omdat zij niet direct na het ongeval contact heeft opgenomen met de dierenarts. Ook dit verweer van EFO wordt echter verworpen door de rechtbank.
Conclusie
De conclusie is dat EFO de verzekeringsovereenkomst moet nakomen en over moet gaan tot uitkering van de verzekeringsgelden. Het verweer van EFO dat eiseres haar mededelingsplicht zou hebben geschonden wordt verworpen door de rechtbank. Ten aanzien van de omstandigheid dat het paard ten tijde van het sluiten van de verzekeringsovereenkomst kramperig was en nog midden in een behandeltraject zat, beslist de rechtbank dat eiseres haar mededelingsplicht niet geschonden heeft, omdat eiseres als ‘leek’ niet behoorde te begrijpen dat dit een omstandigheid was waarvan de beslissing van EFO of zij de verzekerde wilde afsluiten zou afhangen. Ten aanzien van de omstandigheid dat eiseres bij het aangaan van de verzekering ten onrechte heeft verklaard dat het paard helemaal gezond was en niet heeft gemeld dat het paard nog onder behandeling was voor een wond aan zijn been, heeft voorts te gelden dat eiseres dit weliswaar ten onrechte niet heeft gemeld, maar dat het niet melden van de behandeling van de beenwond niet van belang was voor de beoordeling van het risico dat zich heeft verwezenlijkt. Ook op andere gronden tot slot kan EFO niet onder haar verplichting uitkomen om tot uitkering van de verzekeringsgelden over te gaan.