Bovemij verliest kort geding: géén verzekeringsfraude na melding autoschade
Op 6 september 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg zich in een kort geding uitgelaten over de vraag of verzekeraar Bovemij terecht is uitgegaan van frauduleus handelen van haar verzekeringsnemer en dier schoonzoon. De uitspraak is op 14 september 2022 gepubliceerd en kunt u hier teruglezen.
Feiten
Bovemij heeft op 18 januari 2021 een schademelding ontvangen van een meneer die op 16 januari 2021 boodschappen is gaan doen met zijn schoonmoeder. Laatstgenoemde had haar auto allrisk verzekerd bij Bovemij. Nadat de man en de vrouw hun boodschappen hadden gedaan, troffen zij de auto in de parkeerstand beschadigd aan. Vermoedelijk was de schade veroorzaakt tijdens het in- of uitparkeren door een andere auto.
De man heeft op 18 januari 2021 namens zijn schoonmoeder melding gemaakt van de schade bij Bovemij. Hij heeft telefonisch verklaard dat de auto van zijn schoonmoeder in de parkeerstand beschadigd was geraakt. Hij dacht dat dit op vrijdag 15 januari 2021 was gebeurd, maar wist dat niet zeker, zo heeft hij verklaard. De man heeft verder verklaard dat zijn schoonmoeder de schade had ontdekt na een bezoek aan twee supermarkten en dat zij alleen was bij het doen van de boodschappen en het ontdekken van de schade. Tevens heeft de man vermeld dat de schade niet verhaald kon worden bij het Waarborgfonds, vanwege het ontbreken van getuigen.
De man heeft op 21 januari 2021 opnieuw gebeld met Bovemij. Hij heeft een gelijkluidende lezing gegeven. Ditmaal noemde de man zaterdag 16 januari 2021 echter als schadedatum en gaf hij aan zelf ook aanwezig te zijn geweest bij het doen van de boodschappen en bij het ontdekken van de schade.
Op 15 februari 2021 stuurt Bovemij een brief aan zowel de man als diens schoonmoeder. Bovemij beticht beiden van frauduleus handelen en schrijft voornemens te zijn om beiden op te nemen in het incidentenregister alsmede in de registers van het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit (CBV) en het Extern Verwijzingsregister. Bovemij acht uitgesloten dat de man zich op maandag 18 januari niet meer zou hebben kunnen herinneren wanneer de schade was voorgevallen en dat hij daarbij toch aanwezig was. Gelet de initiële verklaring van de man is Bovemij van oordeel dat de tweede telefonische lezing van de man feitelijk een bewust gegeven onjuiste voorstelling van zaken is in de zin van artikel 7:941 lid 5 BW.
Bovemij is uiteindelijk overgegaan tot een EVR-registratie van de man en de vrouw in de CIS-databank. Daarnaast heeft Bovemij de verzekeringsovereenkomst met de vrouw beëindigd.
Juridische grondslag
Artikel 7:941 lid 5 BW bepaalt in combinatie met artikel 7:941 lid 2 BW dat een verzekeringsnemer of verzekerde geen recht heeft op een verzekeringsuitkering wanneer zij niet alle inlichtingen en bescheiden verschaft aan de verzekeraar welke voor deze van belang zijn om zijn uitkeringsplicht te beoordelen. Dit wordt de schending van de zogenoemde mededelingsplicht genoemd. Volgens vaste jurisprudentie dient bij de beoordeling van de vraag of sprake is van opzet tot misleiding in de zin van artikel 7:941 lid 5 BW, te worden onderzocht of de verzekeringsnemer of verzekerde de bedoeling heeft gehad om de verzekeraar te bewegen tot het verstrekken van een uitkering die hij zonder schending van de mededelingsplicht niet zou hebben verstrekt.
Volgens Bovemij heeft de man tijdens het tweede telefoongesprek bewust een onjuiste voorstelling van zaken gegeven. De man zei tijdens het tweede telefoongesprek namelijk dat hij ook aanwezig was bij het doen van de boodschappen en bij het ontdekken van de schade. Volgens Bovemij heeft de man dit verklaard zodat zijn schoonmoeder de schade zou kunnen claimen zonder gevolgen voor haar premiekorting. Zijn schoonmoeder zou haar schade op basis van de tweede lezing immers kunnen verhalen bij het Waarborgfonds nu de man als getuige zou kunnen optreden, aldus Bovemij.
Ter zitting wordt het standpunt van Bovemij dat de schoonmoeder frauduleus heeft gehandeld overigens ingetrokken. Het frauduleus handelen van de man staat voor Bovemij echter nog steeds vast.
Oordeel rechtbank
De rechtbank buigt zich over de vraag of de man tijdens het tweede telefoongesprek met Bovemij onjuiste mededelingen heeft gedaan. De rechtbank zet allereerst de feiten op een rijtje zoals die door de man en de vrouw zijn gepresenteerd.
Op 16 januari 2021 zijn de man en de vrouw samen boodschappen gaan doen. Daarbij is gebruikgemaakt van de auto van de vrouw. Aangekomen op het parkeerterrein van het betreffende winkelcentrum ‘Op den Kamp’ te Landgraaf heeft de vrouw, die op dat moment reed, de man bij de hoofdingang van het winkelcentrum laten uitstappen terwijl zij de auto ging parkeren. De man wilde zelf iets kopen alvorens gezamenlijk met zijn schoonmoeder naar de supermarkt te gaan. De man en de vrouw hadden afgesproken dat zij zich kort daarna weer zouden treffen in de te bezoeken supermarkt. Nadat zij de supermarkt hadden bezocht en hun boodschappenronde hadden beëindigd, zijn zij weer naar huis gereden. Thuis aangekomen bemerkten zij dat de auto een schade had die de auto voor vertrek naar de supermarkt die dag nog niet had. De enige mogelijke conclusie was derhalve dat er iemand schade veroorzaakt had aan de auto van de vrouw, waarschijnlijk een andere auto tijdens in- of uitparkeren.
Ten aanzien van de inhoud van de gesprekken die op 18 januari 2021 en 21 januari 2021 hebben plaatsgevonden verwijzen zij naar de bandopnames die daarvan zijn gemaakt door Bovemij en die ter zitting door de man en de vrouw zijn afgespeeld. Volgens de man en de vrouw volgt uit de bandopname dat de man op 18 januari 2021 alleen met Bovemij belde om melding te maken van de geconstateerde schade en op geen enkele wijze spreekt of melding maakt van het Waarborgfonds. Deze mogelijkheid was op dat moment bij de man nog niet in beeld. Uit de opname blijkt volgens de man en de vrouw overduidelijk dat de bedoeling van de man er uitsluitend op was gericht om informatie te verkrijgen over de gevolgen van de melding voor de no-claim van de vrouw. Dat is ook de reden waarom de man de omstandigheden waaronder de schade plaats had gevonden niet accuraat heeft weergegeven: de man ging er enkel van uit dat er melding van de schade bij de verzekeraar gedaan hoefde te worden én dat de omstandigheden niet van belang waren bij een schademelding op basis van een allriskverzekering. Volgens de man belde hij onvoorbereid en is daarom verklaarbaar waarom hij op dat moment niet de juiste datum van het ontstaan van de schade wist te vermelden.
De vraag of hij er bij was toen de auto geparkeerd werd, heeft de man met nee beantwoord, omdat hij daarvoor al uitgestapt was. In de beleving van de man was ook niet van belang of de constatering van de schade op een vrijdag of zaterdag plaats had gevonden en of hij er op het moment van constatering van de schade wel of niet bij was. Zijn schoonmoeder was immers de verzekerde en chauffeur van de auto op het moment dat de schade werd geconstateerd. Op geen enkel moment heeft hij zich gerealiseerd dat enige nauwkeurigheid in beantwoording van vragen tegen hem gebruikt zou kunnen worden.
Pas op een later moment is de vrouw door een schadeherstelbedrijf gewezen op de mogelijkheid om de schade wellicht te melden bij het Waarborgfonds. Tijdens het tweede telefonische onderhoud met Bovemij was de man zich wél bewust van de mogelijkheid van schadevergoeding via het Waarborgfonds, en heeft hij een juiste en accurate weergave gedaan van de omstandigheden ten tijde van het constateren van de schade.
De rechtbank stelt vast dat een medewerker van Bovemij tijdens het eerste telefoongesprek aan de man specifiek heeft gevraagd of zijn schoonmoeder alleen was toen zij de auto ‘parkeerde’. Die vraag heeft de man met ‘ja’ beantwoord. De rechtbank kan niet vaststellen dat dit een onjuiste mededeling is geweest, gezien de verklaring van de man en de vrouw dat de man al was uitgestapt voordat de vrouw de auto ging parkeren.
Voorts stelt de rechtbank vast dat tijdens het tweede gesprek – voor het eerst – door de medewerker van Bovemij de mogelijkheid van een claim bij het Waarborgfonds wordt genoemd en in het kader daarvan aan de man de vraag wordt gesteld of er een getuige is die kan getuigen. Daarop heeft de man geantwoord “ja, ik ben in dat geval de getuige, ik was er bij.” Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat voorgenoemde antwoorden onjuist zijn. Hooguit kan worden vastgesteld dat de man de vragen onhandig heeft beantwoord, aldus de rechtbank. Hetzelfde geldt ten aanzien van de datum van het incident. In het eerste gesprek wordt daarover door de man gezegd “als ik mij niet vergis afgelopen vrijdag”. In het tweede gesprek zegt hij dat het zaterdag is. Een dergelijke aarzeling c.q. vergissing is volgens de rechtbank mogelijk en hoeft niet te betekenen dat niet de waarheid wordt gesproken.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat Bovemij onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat de man een onjuiste verklaring zou hebben afgelegd en wel met de bedoeling om Bovemij te misleiden om over te gaan tot een uitkering via het Waarborgfonds. Verzekeringsfraude is niet komen vast te staan, waardoor Bovemij de registraties ongedaan dient te maken.
Conclusie
Uit voorgenoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg volgt de conclusie dat Bovemij haar verzekeringsnemer en dier schoonzoon ten onrechte heeft beticht van verzekeringsfraude. Een onhandig antwoord, een aarzeling of een vergissing hoeft nog niet te leiden tot verzekeringsfraude. Wordt u zelf onterecht beschuldigd van fraude door uw verzekeraar, informeer gerust bij een van onze advocaten om te informeren naar de mogelijkheden om de beschuldigen aan te vechten!