Aansprakelijkheid bij een keermanoeuvre

Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft zich op 5 december 2023 gebogen over een aansprakelijkheidskwestie bij het uitvoeren van een bijzondere manoeuvre, namelijk het keren op de weg. De uitspraak van het gerechtshof is op 27 december 2023 gepubliceerd en kunt u hier teruglezen.

Feiten

Op 22 april 2015 heeft zich een verkeersongeval voorgedaan, waarbij een motorrijder letsel heeft opgelopen. De motorrijder was een proefrit aan het maken op een motor en is tijdens deze rit in botsing gekomen met een auto met aanhanger die op de weg aan het keren was. Als gevolg van deze botsing is de motorrijder ten val gekomen en heeft hij een dubbele fractuur aan zijn rechter onderarm, kneuzingen van linker bekken en heup en schaafwonden opgelopen.

Het oordeel van de rechtbank

De motorrijder heeft in een deelgeschilprocedure de rechtbank verzocht de verzekeraar van de auto, de Duitse verzekeringsmaatschappij AXA, die in Nederland wordt vertegenwoordigd door AVUS, aansprakelijk te houden voor de schade in verband met het ongeval van 22 april 2015. In plaats van AXA is het NBM (Nederlands Bureau der Motorrijtuigenverzekeraars) in de procedure betrokken. Bij beschikking in deelgeschil heeft de rechtbank op 8 maart 2018 bepaald dat het NBM aansprakelijk is voor de schade die de motorrijder lijdt of zal lijden. NBM stelt zich vervolgens in de bodemprocedure primair op het standpunt dat de bestuurder van de auto geen verwijt valt te maken. Hij zette namelijk de keermanoeuvre in op het moment dat de motorrijder zich nog niet op de weg bevond. De automobilist hoefde niet te verwachten dat de motorrijder ineens zijn kant op zou rijden. Subsidiair stelt NBM zich op het standpunt dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van de motorrijder. De rechtbank oordeelt in het eindvonnis van 30 maart 2022 dat de vorderingen van NBM worden afgewezen.

Hoger beroep

NBM gaat in hoger beroep en verzoekt het hof primair en subsidiair hetzelfde als NBM verzocht aan de rechtbank. NBM is van mening dat de motorrijder de bestuurder van de auto voorrang had moeten verlenen. De bestuurder van de auto had de bijzondere manoeuvre namelijk al ingezet, voordat de motorrijder kwam aanrijden. Daarnaast had de automobilist voorafgaand aan het inzetten van de manoeuvre én in stilstaande positie zijn richtingaanwijzer naar links uitgezet en reed vervolgens een stukje rechtdoor. Deze handelingen behoorde volgens NBM al tot de bijzondere manoeuvre waardoor de motorrijder de kerende automobilist voorrang had moeten verlenen. Voor als het hof hier niet in meegaat, betoogt het NBM dat de motorrijder vanuit stilstaande positie met zijn motor de weg opreed en dus ook een bijzondere manoeuvre maakte. Beide partijen maakten dan ‘min of meer gelijktijdig’ een bijzondere manoeuvre in de zin van artikel 54 RVV. Volgens NBM had de motorrijtuig beter zicht op de gehele situatie en had hij daardoor de bestuurder van de auto voorrang moeten verlenen.

Het oordeel van het hof

Allereerst is het hof van oordeel dat een overige verkeersdeelnemer niet bedacht hoeft te zijn op een kerende auto als deze automobilist slechts stilstaat, zijn richtingaanwijzer naar links uitzet en vervolgens iets doorrijdt. Deze handeling zou immers ook kunnen betekenen dat de automobilist slechts wilde wegrijden. Het hof stelt voorop dat het gedrag van de automobilist in de beoordeling of hij jegens de motorrijder onrechtmatig heeft gehandeld, centraal staat. Vaststaat dat de automobilist een bijzondere manoeuvre wilde uitvoeren en op grond van artikel 54 RVV daarbij het overige verkeer voor moest laten gaan. Daarnaast is uit de reconstructie van de verkeersongevallendeskundige gebleken dat de automobilist had kunnen zien dat de motorrijtuig zijn richting op kwam rijden. Tevens was de motorrijder, bij het naar links sturen door de automobilist, voor de automobilist goed zichtbaar. Daarnaast is het hof van mening dat de automobilist bedacht had moeten zijn op zijn lange auto met aanhangwagen en hij zich ervan had moeten vergewissen dat hij het tegemoetkomende verkeer niet zou hinderen.

Het hof concludeert dat met een voldoende mate van zekerheid is vast komen te staan dat de automobilist in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 54 RVV en daarmee jegens de motorrijder onrechtmatig heeft gehandeld.

Wél concludeert het hof dat er sprake is van 25% eigen schuld (artikel 6:101 lid 1 BW) aan de zijde van de motorrijder. De schade is immers mede een gevolg van een omstandigheid die aan hem kan worden toegerekend. De motorrijder heeft zijn motor bij het wegrijden laten optrekken tot een snelheid van 50 km/u en was slechts gefocust op de toerenteller. Hierdoor was zijn aandacht niet op de weg gericht en heeft hij de kerende automobilist niet waargenomen. De motorrijder heeft hierdoor in strijd gehandeld met artikel 19 RVV.

Conclusie

Het hof oordeelt net zoals de rechtbank dat de automobilist aansprakelijk is voor de schade die de motorrijder lijdt en nog zal lijden als gevolg van het ongeval. Het keren op de weg is een bijzondere manoeuvre, waardoor je ingevolge artikel 54 RVV de overige verkeersdeelnemers voorrang moet verlenen. Het in strijd handelden met artikel 54 RVV is gelijk aan onrechtmatig handelen. Anders dat de rechtbank oordeelt het hof wel dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van de motorrijder.

Heeft u een verkeersongeval meegemaakt? Neem contact met ons op voor een vrijblijvend gesprek waarin wij concreet bespreken wat wij voor u kunnen betekenen. U kunt ons bereiken op 073-690 08 88 of via info@jba.nl.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *